De bewoners van Carthago, de Afrikaanse stad die na drie slepende oorlogen door Rome verwoest werd, waren een somber volkje. Ze zagen hun leven als een speelbal van wrede, wispelturige goden en bedreigd door gruwelijke monsters en demonen. In de mythologie van deze verdwenen stad vinden we dan ook een assortiment aan nare wezens, waaronder de volgende.
Refaim
De refaim waren de geesten van overleden voorouders. Zij waren verslonden door de gigantische muil van de boosaardige doodsgod Mot, en ‘leefden’ nu in zijn treurige moerasstad Mirey. De obsessie van de Carthaagse godsdienst met de dood leidde ertoe dat gestorvenen nog lang werden aanbeden en werden vereerd met offers. Anders zouden ze terug kunnen komen om zich op de levenden te wreken voor hun miserabele lot. De refaim verplaatsen zich in strijdwagens, op paarden of op wilde ezels.
Peryton
Het klinkt als een leuk fabeldier: een hert met de vleugels (en soms de poten) van een arend. Maar de Peryton is een bloeddorstig wezen, dat altijd op mensen loert. Het heeft namelijk geen schaduw, en kan die alleen krijgen door een mens te vermoorden. Een zwerm Perytons stortte zich bij de kliffen van Spanje op de invasievloot van de Romein Scipio die Carthago aan wilde vallen, en doodde een groot deel van de bemanning en de soldaten aan boord.
Shataqat
De Carthagers waren geobsedeerd door demonen die iemand in het ongeluk konden storten of ziek konden maken. Met offers, amuletten, maskers en heilige stenen (betyls) probeerden ze zich tegen deze kwade wezens te beschermen. Toch waren er ook ‘goede’ demonen. De Shataqat was een vrouwelijke, gevleugelde demon. De heldhaftige koning Keret vergat de godin Astarte te eren voor haar hulp bij het vinden van een vrouw, en werd door haar vervloekt met een ernstige ziekte. Niet alleen de koning bevond zich op het randje van de dood, ook zijn land verdorde en werd onvruchtbaar. De oppergod El zond echter de Shataqat als een reddende engel, die Keret’s ziekte wegtovert en zo ook zijn land weer gezond maakt.
Iaculi
Dit zijn kleine, bloeddorstige slangen of draakjes die zich schuilhouden in bomen. Hun Latijnse naam betekent ‘geworpen’, omdat de slang zich als een werpspeer naar nietsvermoedende voorbijgangers lanceert. De iaculus is niet giftig, maar de kracht van zijn sprong is genoeg om de vlijmscherpe kop diep in het vlees van zijn slachtoffer te boren.
‘Aklem
De precieze identiteit van deze monsters is niet bekend, maar ze treden als tegenstanders op in de Baäl-cyclus, de mythen rondom de belangrijke Carthaagse stormgod Hadad. Het zijn een soort demonen met eigenschappen van sprinkhanen, ramshorens en mensengezichten. Tijdens een jachtpartij in de wildernis komt Hadad deze wezens tegen, die hem proberen te verslinden met hun grote muilen. De ‘Aklem, wiens naam ‘verslinders’ betekent, symboliseren de onherbergzaamheid en het gevaar van de woestijn die voorbij de groene kuststrook van Noord-Afrika lag.